Wat eet de das?

Dassen zijn alleseters en hebben daarom een zeer gevarieerd menu. Dat betekent dat ze hun voedsel overal vandaan halen: uit boomgaarden, bosjes, weilanden, akkers, heggen en houtsingels. Wanneer een das op zoek gaat naar voedsel, loopt hij het liefst onder de beschutting van een heg of houtsingel in een zo gevarieerd mogelijk landschap. Een landschap met zoveel verschillende natuur- en cultuurelementen op een relatief kleine oppervlakte noemen we een kleinschalig landschap. De afstand naar voedselgebieden (grazige beekdalen) mag niet te groot zijn, maximaal enkele kilometers. Dassen zijn slechte jagers en pakken alleen datgene wat direct voor hun neus komt. De opvallende koptekening en luidruchtige manier van voedsel zoeken zorgen ervoor dat veel potentiële prooien ontsnappen.

Wat de das aan voedsel vindt is afhankelijk van het seizoen en van de streek waarin hij leeft. ’s Winters bestaat het uit eikels, aardrupsen, mestkevers, beurse appels en peren en regenwormen. In de lente eet de das padden, kikkers, kikkerdril, regenwormen, egels (net uit de winterslaap), insectenlarven, loopkevers, mollen, (nesten van) muizen en ratten, vogels, eieren en jonge konijntjes. ’s Zomers zijn kersen, pruimen, wormen, larven, aardbeien en haver aan de beurt en in de herfst moeten aardrupsen, wormen, mestkevers, granen (tegenwoordig vooral maïs), vlier- en meidoornbessen, appels, peren en eikels eraan geloven. Bijen- en hommelnesten worden in deze periode uitgegraven vanwege de larven en de honing. De grote hoeveelheid voedsel die beschikbaar is in de herfst, dient om een vetreserve op te bouwen. De vetlaag helpt de das de winter door te komen. Dassen houden geen winterslaap, maar ze zijn wel minder actief als het koud is.

Regenwormen eet de das het hele jaar door. Bijna 90% van zijn dieet bestaat uit wormen. Bij nat weer kan hij ze zo van het gras rapen. Het gras mag echter niet langer zijn dan 5 cm, omdat de wormen dan gewaarschuwd worden door het bewegende gras, waarna ze onder de grond kruipen. Bij kort gras is een bijkomstig voordeel dat er dan veel koeienvlaaien liggen waar de das mestkevers en insectenlarven kan vinden. Bij zeer droog weer in de zomer blijven de wormen dieper onder de grond en moet de das meer moeite doen om zijn kostje bij elkaar te scharrelen. Een das moet gemiddeld 400 tot 600 gram voedsel per dag eten. Het duurt onder die omstandigheden dus uren voordat de das genoeg voedsel heeft gevonden. In Nederland staan dassen aan de top van de voedselketen en zij hebben dus geen natuurlijke vijanden. Hun aantal en conditie wordt vooral bepaald door de kwaliteit van het landschap waarin ze leven. De voedselrijkdom (dus de kleinschaligheid van het landschap) bepaalt de grootte van het voedselgebied. De das is een echte graadmeter voor de variatie en hoeveelheid van het voedselaanbod in een gebied.